Uitvliegen blog 2: okee en nu?

Na een klusmaand, ongelofelijk voor 16 m2 aan ruimte, I know, is het dan eindelijk zover: het eerste nachtje slapen in mijn kleine maar inmiddels piekfijne kamer is een feit. En het ging fantastisch. Okee, niet fantastisch, maar wel goed. Okee, niet goed, maar ik was wel stoer. Okee, nee, nee niet echt.

Helemaal stoer heb ik mijn spullen gepakt en verhuisd met mijn (verrassend grote) Suzuki Alto, de keuken muisvrij gemaakt (hoop ik) en met vriendlief een nieuw bed aangeschaft (heel volwassen). Toen was er geen ontkomen meer aan en kon ik geen excuusjes meer bedenken om veilig thuis te gaan slapen. Ik moest er toch echt aan geloven; ik zou gaan verhuizen. En het eerste nachtje was zo slecht nog niet, omdat mijn twee meter lange vriend naast mij liefdevol het Ockenburgse bos aan het omzagen was. Maar toen hij de volgende dag thuis ging slapen omdat hij moest trainen en dan pas laat thuis was (echt een rotsmoes) was ik toch echt alleen. En dan ben je ook echt, alleen. Vol goede moed kroop ik in bed en knipte ik het nachtlampje uit. En toen, ja toen lag ik daar. Ja Joyce, daar lig je dan. Helemaal alleen, zeker 15 kilometer van huis, in een kamer met overal schaduwmonsters die wachten tot ik mijn been onder het dekbed vandaan steek om me te grijpen. Dat is natuurlijk helemaal niet rationeel, maar dat maakt niet uit want het is nog steeds eng.

Na zo’n kwartier gezwolgen te hebben in zelfmedelijden, begon ik geluiden te onderscheiden. Ik hoorde ver weg een tram. Na even hoorde ik ook de auto’s die voorbij zoemden op de Koningin Emmakade. Een vliegtuig. Een demon onder mijn bed. Oh nee dat was niet echt. Denk ik. Nee dat kan niet, er is veel te weinig ruimte onder mijn bed en er liggen tuinkussens, dus het kan niet eens.

Rustig begonnen de lichtjes in mijn kamer te wennen en de geluiden vielen me niet meer op. Ik merkte dat ik wat kon ontspannen en begon na te denken wat dit nu allemaal voor mij betekende. Voor het eerst op mezelf, met al mijn spulletjes bij elkaar. Een nieuwe stap, een nieuwe stad. Een heel volwassen stap, die bijna iedereen een keer gaat maken en die bij het leven hoort, ook al is het wel spannend. Misschien zelfs wel een beetje eng. En net toen ik er in mijn borst een klein beetje trots begon te zwellen, hoorde ik het.

Het zachte, kloppende geluid dat me de hele nacht en volgende dag heeft geïrriteerd, bijna tot waanzin heeft gedreven. Alsof iemand met een hamertje heel zachtjes tegen de muur stond te slaan. Constant, zachte klopjes, zoals ze vroeger in de middeleeuwen iemand martelden door drupjes water op zijn hoofd te laten vallen tot hij gek werd (of verwering van de huid en het bot maar dat wordt een vies verhaal dus daar gaan we nu niet op in). Pof, pof, pof. In het holst van de nacht ging ik op onderzoek, met mijn nachtlampje dapper aangeknipt en knikkende knieën. Na tien minuten gaf ik op en ging ik slapen met oordopjes. Maar de volgende dag was het er weer. Net nadat ik dacht dat ik oprecht gek aan het worden was, dat één dag op mezelf wonen me in een staat van volledige isolatie en paranoia had gedreven, bleek het de waakvlam van de kachel te zijn. Uitgeput van mijn slechte nacht en mijn heimwee knal ik de kachel uit en pak ik mijn rugtas. Een uur later sta ik thuis op de stoep en krijg ik een knuffel en een glas wijn. Die avond slaap ik als een roosje, in mijn oude vertrouwde bed. Maar de volgende dag ga ik weer vol goede moed terug richting mijn eigen kamer.

Moraal van het verhaal; op jezelf gaan is spannend, soms zelfs een beetje eng, maar niemand verwacht van je dat je alles in één keer alleen doet. En soms moet je gewoon lekker naar huis. Voor een knuffel, een wijntje en goede moed.