Maandagmiddag, een uur of 12. Na een paar weken vakantie voelt het weer vol aan de studie zijn als een kater die je te lang blijft achtervolgen. Ik fiets door de stad richting de universiteit. Mijn stad, zo voelt het: Den Haag. Op het balkonnetje van de Tweede Kamer zie ik een Kamerlid aan zijn peuk lurken of hij nu al hoognodig aan reces toe is, de eerste toeristen staan al voor de entree van het Mauritshuis en eenmaal op Het Plein prikkelt de geur van opgedroogd bier mijn neus als de eerste deuren van cafés opengaan. Ik sla de hoek om richting de campus en parkeer mijn fiets op een plek waar het vast niet mag.

Het was onder Bestuurskundestudenten vorig jaar al een gevoelig onderwerp: het verkassen van de hele opleiding van Leiden naar Den Haag. Woon je in een kek studentenhuis in een prachtige echte universiteitsstad, moet je plots 20 minuten treinen om college te kunnen volgen. Lekker stelletje die dat besloten heeft.  Bovendien: wat is Den Haag nu voor studentenstad? Er zit niet eens een ‘echte’ universiteit!

Toegegeven, de campus waar ik les heb, kent nog maar één fatsoenlijk grote hoorcollegezaal en de vulling van de planken in de bibliotheek is ietwat karig. Maar zo zal de universiteit in Leiden zelf ook ooit zijn begonnen, niet? En wie denkt dat Den Haag geen stad is voor studenten: ik wil tijdens een kroegentocht best het tegendeel bewijzen.

Net op het moment dat ik dat denk, zie ik in de hoek van een raamkozijn van de campus nog wat restjes weekend staan. Twee wijnglazen: eentje gevuld, eentje leeg – waarschijnlijk afkomstig van danscafé Danzig, letterlijk grenzend aan de universiteit. Ik zet mijn fiets op slot. Ach, het is maar hoe je het bekijkt. Weemoedig door een leeg glas, verlangend naar een Leids verleden, of met volle teugen genieten van een toekomst in de Bestuurskundehoofdstad van het land: Den Haag. Met een Leids tintje, dat wel natuurlijk.

Wijnglazen campus