Op de Spoed Eisende Hulp (SEH) wordt aan het begin van de avond patiënt A. aangekondigd. Ik ben nog bezig met een verdenking longontsteking, maar ik krijg kippenvel als ik naar het overzichtsbord kijk: patiënt A. is oranje getrieerd en heeft pijn in de buik.
Bij het coschap interne geneeskunde horen diensten op de SEH, een wereld op zichzelf. Rode lijn in de SEH-diensten is het triagebord. Op dit bord staan alle door huisartsen en ambulance aangemelde patiënten, de reden van komst en hun triagekleur. Deze kleur geeft aan hoe snel medische hulp noodzakelijk wordt geacht. Het bord is geen excuus om groene of blauwe patiënten drie uur op ‘de spoed’ te laten zitten, maar bepaalt wel de volgorde van behandeling op het moment dat al onze bedden bezet zijn.
Als de oranje patiënt binnen wordt gereden, trekt een koude rilling over de SEH. De patiënt is jong, knap en ligt opgekruld van de pijn. Het medisch dossier verraadt al snel wat iedereen vreest: eindstadium “kwaadaardigheid”, het K-woord is nu eenmaal de grote he-who-must-not-be-named van het ziekenhuis. Deze patiënt is in alle opzichten aan het lijden en het is vreselijk om te zien. Mijn arts legt op de gang een hand op mijn schouder en waarschuwt me voor we de patiënt gaan zien. “Dit is doodgaan aan kanker”.
Enigszins in paniek vraag ik me af wat ik kan doen. Ik voel me totaal niet voorbereid op deze situatie en vervloek de bachelor hartgrondig. Geen hardnekkig ingestampt feitje, percentage of ziektemechanisme kan iets voor dit pijnlijke hoopje mens betekenen. Deze patiënt is in een paar uur tijd de uiterste grenzen van het medisch handelen gepasseerd, het medisch handelen waar ik me al vijf jaar op stuk bijt en tot vandaag het volste vertrouwen in had.
Volledig conform de aangeleerde routine vraag ik waar de pijn precies zit, wat voor soort pijn het is, wanneer deze begonnen is, of de patiënt ook misselijk is geweest en voer ik het lichamelijk onderzoek zo efficiënt mogelijk uit. Dit is niet te vergelijken met het lichamelijk onderzoek op mijn anatomisch perfecte medestudenten tijdens de bachelor, maar daardoor kan ik moeiteloos onderscheid maken tussen normaal en abnormaal.
Na mijn anamnese (vraaggesprek) en lichamelijk onderzoek moet alsnog geconcludeerd worden dat we medisch machteloos staan. Als ik daarna wat beschaamd in de hoek de arts observeer in zijn omgang met de patiënt, leer ik echter een les die alleen uit de praktijk had kunnen komen.
Mensen beter maken is iets anders dan mensen genezen.