We schijnen met zijn allen een potje te jokkebrokken als het om onze intelligentie gaat. Althans, dat blijkt uit onderzoek waar men het op de radio over heeft, terwijl ik de achterkant van een nieuw studieboek bestudeer. Terwijl men op de radio verder het verband legt tussen het aantal boeken dat je zegt te lezen en je intelligentie, vraag ik me af welke definitie van ‘intelligentie’ er in dat onderzoek is gehanteerd. En ook: hoe intelligent ben ik eigenlijk? En wie of wat bepaalt dat?

Onlangs moest ik een capaciteitentest doen om mijn zogeheten ‘gemiddelde intelligentie’ te meten. Omdat er zoveel visjes in de vijver zwemmen, is zo’n test een makkelijke manier om ‘de beste’ kandidaten eruit te vissen. Ik oefende wat met standaard IQ-testen. Met name de taalvragen en beredeneeropgaven liggen mij goed en de uitslagen waren -gelukkig maar- op WO-niveau. Vol goede moed begon ik aan de capaciteitentest waarin cijferreeksen, matrixjes, figuurreeksen en enkele andere numerieke vraagstukken mijn hersens deden kraken. En laten die nu net niet in mijn straatje liggen: ik vind ze niet eenvoudig en vooral niet zo leuk. Eventjes voelde ik me weer die vierdejaars middelbare scholiere die in discussie ging met haar wiskundedocent tijdens een extra les kansberekening. Waarom moest ik vragen over het roulettespel beantwoorden als ik toch niet professioneel zou willen gokken? Waarom moet ik enkel numerieke vraagstukken snel en foutloos op kunnen lossen als ik daar in een functie niet direct mee te maken zou hebben?

De uitslag van de test was niet verrassend. Of wel? Volgens het rapport dat ik naderhand ontving, had ik meer moeite met het opnemen en verwerken van nieuwe informatie dan een gemiddeld persoon met mijn opleidingsniveau. Dat bleek uit mijn snelheid (of traagheid) en/of (on)vermogen de vragen uit de capaciteitentest op te lossen. BAM. Stempel. Afgekeurd. Niet intelligent genoeg? Ach.Vlak voor mijn eindexamen dwong ik mezelf – met tegenzin – enorm veel roulettevraagstukken op te lossen en haalde zo uiteindelijk toch een mooi cijfer voor Wiskunde. Op de achterkant van mijn nieuwe studieboek lees ik: “Net als met hardlopen geldt ook voor capaciteitentests: je kunt jezelf trainen.”  Daar gaan we dan. Als organisaties in deze maatschappij en in deze economie van mij vragen numerieke vraagstukken en figuurreeksen snel en foutloos op te kunnen lossen om te bewijzen dat ik intelligent genoeg ben voor een functie, dan ga ik daar ook – met een portie tegenzin – wat harder voor trainen. Mijn echte intelligentie blijkt later wel.

 

Looking inside the brain