Ik had het niet aan zien komen. Alle theorie- en oefensessies ten spijt, het overviel me volledig. Ik heb de aarzeling in z’n ogen niet gezien, de afgevlakte glimlach als reactie op mijn vrolijkheid. Het was me niet opgevallen dat hij me naar een rustig plekje had meegenomen om het te vertellen.
Je zou denken dat het makkelijker is als je de theorie erachter kent. Dan herken je immers sneller de tekenen en heb je iets langer de tijd hebt om de daadwerkelijke boodschap te accepteren. In de praktijk blijkt dit niet het geval. Ik reageerde dan ook als een tekstboekpatiënt: ik schrok, stamelde en ik ving maar een miniem deel op van wat me eigenlijk is verteld. Ik onderhandelde (“maar kan dan niet …” en “maar als ik …”) en verdrong. Tevergeefs.
Mijn fiets is niet meer te repareren. Mijn hele opleiding ten spijt, een haast gebroken voorvork is niet te genezen bij een patiënt van €30,- met de nodige roestschade. Na één gestolen, één gekidnapte (bedankt, gemeente Leiden) en nu één terminale fiets, vangt in september mijn vijfde jaar Leiden dan ook aan met fiets nummer vier.
Mocht iemand binnenkort naar de fietsenmaker moeten, dan biedt het volgende rijtje misschien enige houvast (uit: Grundmeijer, het geneeskundig proces 2009, blz 156):
Aandachtspunten bij het slechtnieuwsgesprek:
– Vertel de diagnose duidelijk aan het begin van het gesprek.
– Stel de situatie niet rooskleuriger voor dan ze is.
– Geef ruimte voor emoties.
– Geef niet te veel praktische informatie.
– Maak vervolgafspraken.
– Zorg voor voldoende privacy en tijd.
– Betrek de naaste(n) van de patiënt bij het gesprek.
En dan te bedenken dat ik bij de fietsenmaker kwam met een lekke band.