Ik druk mijn handen tegen het koude glas en staar naar buiten; een waterval aan regen neemt bezit van de lucht en spettert genadeloos op de paraplu’s van mensen die nog naar buiten durfden. Windvlagen wringen zich naar binnen door de kieren van ons oude huis terwijl ik nog maar eens een wanhopige blik op de klok werp. Het zenuwachtige getik vermengt zich met het geluid van kletterend water. Er zit echt niks anders op; dan maar drijvend naar college. Heel even flitst er nog een aangename gedachte door mijn hoofd: terug rennen naar dat warme bed voor een heeeele lange winterslaap. Helaas kan ik me de extra studievertraging die dat zou opleveren niet permitteren.

Om het kleine stukje van mijn huis naar de tramhalte te doorstaan bewapen ik me met roze glow-in-the-dark regenlaarsjes (ja echt), de meest waterdichte jas die ik bezit en een storm-paraplu. Dapper gooi ik de voordeur open en werp me tegen de muur van kou en nattigheid. Een herfstblad vliegt vrijwel meteen tegen mijn hoofd aan en ondanks de weloverwogen gevechts-uitrusting ben ik compleet doorweekt tegen de tijd dat ik bij de tramhalte aankom. Samen met een tiental anderen prop ik me in één van de overdekte hokjes, in afwachting van een volgestouwde tram met onbekende vertraging.

Terwijl ik een half uur later blij sta te zijn met de warmte van de tram (de beslagen ramen en bijbehorende natte hondengeur even terzijde) komen we abrupt tot stilstand. Een vermoeide stem brengt ons de volgende boodschap: “Dames en heren, er is helaas een boom op de bo-venleiding gevallen en uit veiligheidsoverwegingen blijven de deuren dicht”. De hel breekt los, tirades van medereizigers ontaarden in een venijnige ruzie met de bestuurder die uiteinde-lijk de deuren opengooit. “Als je onder een auto loopt is het niet mijn verantwoordelijkheid” schalt het door de tram. Niet dat het iemand iets uit lijkt te maken. De tram stroomt leeg. Ook ik begin aan de terugweg, mijn voeten soppend in de vrolijke regenlaarsjes. Na twee lange, klamme en vooral k-k-koude uren ben ik weer terug waar alles begon: mijn bed. Ik doe mijn ogen dicht en hoop heel hard dat ik in de lente pas weer wakker word.

 

regen