De eerste weken van mijn stage voelen als een film. Ik speel niet de actieheld, nee, dit is Bambi. Waarschijnlijk ken je de scene wel waarin Bambi voor het eerst het ijs op gaat. Dat dus. Glijden en glibberen, en met vallen en opstaan probeer je overeind te blijven.

Deze week ben ik begonnen met therapie. Geven, niet krijgen. Geen zorgen, ik heb mijzelf getest en gezond verklaard. Met alle tests die op stage te verkrijgen zijn is het lastig om je te vervelen. Na een aantal jaar reflecteren zijn er weinig verrassingen. Hooguit de mate waarin mijn persoonlijkheidstrekken zich manifesteren verrast mij soms.

Ik heb echt moeite met autoriteit.

Dat terzijde. Therapie geven dus. Aan een groep mensen, wat ik op zich al spannend vind. Het meest enge aan therapie geven is dat ik voor mijn gevoel nog niets weet. Serieus, nul komma nul. En dan mag ik anderen gaan helpen bij hun probleem?

What. The. Fuck.

Ik kan dat niet joh, wie ben ik nu om een vent van 40 te gaan vertellen dat zijn coping met agressie en drank niet de allerbeste oplossing is. “Joh, ventje, ga eens lekker buiten spelen. Ik weet zelf wel wat goed voor mij is.”

En dan je hand opsteken en zeggen: “maar, maar,  ik ben de psycholoog, ik heb gestudeerd en alles.”

Nee, de kennis zit er wel in, de sociale vaardigheden had ik al, maar dat ik nu zomaar los gelaten mag worden op echte patiënten, (vergeet de rollenspellen die opeens een piece of cake lijken), is op zijn minst bevreemdend en op zijn meest beangstigend.

Maar goed.

Je wilt stage lopen, een diploma behalen en uiteraard wil je carrière maken als psycholoog.

Het hoort er allemaal bij dus, van de spanning in je buik voor de eerste keer therapie geven tot de onzekerheid achteraf – had ik iets beter kunnen doen?

Oké, we gaan er voor!

Bambi op het ijs, eat your heart out!

Angry-Bambi